Heb je al eens gehoord van het Zinkviooltje, de Zinkboerenkers of het Zinklepelblad? Zinkplanten zijn zeldzame, maar wel kleurrijke verschijningen. Ze vormen een gespecialiseerde plantengemeenschap die typisch voorkomt op bodems die veel zware metalen bevatten.
Tijdens de laatste IJstijd waren grote delen van Europa bedekt door een uitgestrekte toendra. In barre omstandigheden met lange periodes van koude, sterke wind en een kort groeiseizoen konden alleen laagblijvende planten ontwikkelen. Toen het klimaat opnieuw matigde, kwamen in onze streken massaal loof- en naaldbossen op. De typische toendravegetatie werd verdrongen en trok zich terug naar noordelijke en alpiene gebieden waar de groei van bomen steeds beperkt bleef.
Maar ook op plaatsen met van nature hoge concentraties zware metalen in de bodem kwamen bossen nauwelijks tot stand. Elementen zoals koper en zink zijn in kleine hoeveelheden essentieel voor het functioneren van levende organismen. In hoge dosis worden ze echter sterk giftig. Planten die zich specifiek konden aanpassen aan leven op bodems met veel zware metalen, ontsnapten zo aan de druk van de steeds uitbreidende bossen.
Op de zinkhoudende gronden tussen Luik en Aken ontwikkelde zich op die manier een uitzonderlijke plantengemeenschap met soorten zoals het Zinkviooltje, het Zinklepelblad, de Zinkboerenkers, de Zinkveldmuur, het Zinkschapengras, en ook specifieke ‘zink’vormen van Blaassilene en Engels gras. Deze zogenaamde zinkflora is uniek voor het laaggelegen West-Europa. Ze vertoont in uitzicht en samenstelling sterke gelijkenissen met toendravegetaties zoals we die vandaag kennen uit berggebieden in Scandinavië en de Alpen. Hoewel ze in afstand ver van elkaar verwijderd zijn, kennen ze een gemeenschappelijke oorsprong. De zinkflora kan dan ook worden beschouwd als een bijzonder relict uit de laatste IJstijd.
In ons land komen zinkplanten van nature voor op plaatsen waar metaalertsen dagzomen. We vinden er typisch hoge concentraties aan zink, lood en cadmium in de bodem. Vanaf de Romeinse tijd werden in voormalige zinkmijnen zoals Kelmis, Plombières en Le Rocheux eeuwenlang metaalertsen gewonnen. Als gevolg van deze grootschalige exploitatie en ertswasserij kon de zinkflora uitbreiden naar omliggende terreinen waar onbruikbaar mijnafval werd gestort. Ook langs waterlopen zoals de Geul, die grote hoeveelheden vervuild slib meevoerden, doken typische zinkvegetaties op. Rond de bekende zinkfabriek in Mol (Wezel) groeit vandaag Engels gras in grote aantallen.
Engels gras in bloei nabij de voormalige zinkmijn van Plombières (foto: Jeroen Mentens/Vilda)
In deze periode van het jaar tref je de zinkgraslanden volop in bloei aan. Ze zijn zonbeschenen en vaak erg bloemrijk. In het voorjaar kleuren duizenden geel gekleurde Zinkviooltjes de grauwe terrils. Ook de roze bloemen van Engels gras geven fraaie tinten aan het landschap. De Zinkboerenkers met helder witte bloemen is er eveneens een opvallende verschijning. De zink- en loodrijke bodems van deze oude mijnsites trekken daarom natuurliefhebbers aan. Niet alleen vanuit botanisch oogpunt vormt de zinkflora een zeldzame bijzonderheid, ze typeert in het oosten van Wallonië ook een belangrijk cultuurhistorisch aspect en kent dan ook een hoge beschermingswaarde.
Tekst: Annelies Jacobs, Natuurpunt Studie & Steven Jacobs, Universiteit Antwerpen
Foto’s: Jeroen Mentens (Vilda)
Ontvang nieuws over onze natuur en activiteiten rechtstreeks in je mailbox.
Abonneer je op onze nieuwsbrief