Afbeelding
Wim Dirckx

Vlinders reageren sneller op ongewoon voorjaarsweer dan vogels

14 apr 2015
Categorieën
Natuurbericht


Dat blijkt uit een vergelijkend onderzoek tussen de extreme weerjaren 2013 en 2014. Zo kwamen vogels in de warme lente van 2014 gemiddeld slechts 2 dagen vroeger aan vanuit Afrika, terwijl de eerste vliegperiode van dagvlinders gemiddeld 20 dagen vroeger begon dan in het bitterkoude 2013. Overwinterende vogels vertrokken gemiddeld 6 dagen vroeger uit ons land.

Veel soorten zijn afhankelijk van het klimaat en het weer om hun seizoenritme te timen. Dat geldt ook voor dagvlinders en trekvogels. Het weer kan sterk verschillen van jaar tot jaar, en dan moeten ze zich aanpassen. Sommige soorten slagen daar beter in aan dan andere. De bitterkoude lente van 2013 en de boterzachte lente van 2014 vormden met hun extreme temperatuursverschillen een prachtige kans om de reactie op klimatologische veranderingen (de fenologie) van soorten te onderzoeken.

2013 kende de koudste lente in 43 jaar. De daaropvolgende winter werd de op één na zachtste ooit en de lente van 2014 werd daarenboven de warmste. Hoe sterker weersomstandigheden afwijken van de gemiddelden, hoe groter het risico op een verkeerde timing tussen soorten (zoals een mismatch tussen vraag en aanbod van voedsel). Zo kan er bijvoorbeeld nog te weinig nectar zijn wanneer vlinders vroeger beginnen te vliegen in de lente en vogels kunnen de voedselpieken van rupsen missen om hun jongen te voeden.

De meeste vlinders passen zich opmerkelijk sterk aan wanneer het weer verschilt tussen jaren: de vliegtijd viel in 2014 gemiddeld 20 dagen vroeger dan in 2013. Vogels kunnen niet enkel hun vertrek- en aankomsttijd aanpassen, maar ook hun broedtijd. De broedtijd van de Koolmees en de Pimpelmees was in Nederland met ongeveer drie weken verschoven, wat goed overeenkwam met de vervroeging van de vliegperiode van dagvlinders met 20 dagen.

Het lijkt alsof vlinders na een koud voorjaar nog extra warmte nodig hebben om te geloven dat de lente er echt is, waardoor ze relatief langer wachten om uit te vliegen. De meest opvallende soort was de Argusvlinder met 42 dagen verschil tussen beide jaren en zelfs een overschakeling van twee vliegperiodes in 2013 naar drie volwaardige in 2014. Allicht betekende dat ook dat de rupsen vroeger waren in 2014, wat zou kunnen hebben gezorgd voor mismatches tussen voedselvraag- en aanbod bij bepaalde vogels.

Overwinterende vogels vertrokken gemiddeld 6 dagen vroeger ten opzichte van 2013. Een paar soorten die in 2013 stipt op tijd arriveerden en toen in de sneeuw terecht kwamen, waren opvallend later in 2014. De meest opvallende soort was de Rode wouw met een gemiddelde vertraging van 15 dagen. Hier kan sprake zijn van een “geheugen-effect”; de reden dat de Rode wouw, maar ook de Ooievaar en de Koperwiek in het boterzachte 2014 dan toch nog later aankwamen dan verwacht kan het gevolg zijn van de slechte ervaringen het voorjaar voordien toen ze in de bittere koude zijn beland.

Van zomervogels die uit Afrika terugkeren is al langer bekend dat ze het moeilijk hebben om hun timing aan te passen aan de lokale omstandigheden in het broedgebied. Zij vertoonden inderdaad de kleinste aanpassing, met gemiddeld slechts 2 dagen vroegere aankomst in 2014 ten opzichte van 2013. En dat is precies hun probleem: terwijl de plaatselijke natuur in antwoord op uitzonderlijk weer drie weken vooruitloopt, komen lange-afstandstrekkers relatief te laat om van die lenteovervloed te genieten.

Tekst: Sandrine Van Tichelen, Natuurpunt

Literatuur
Herremans M. 2015. Verschil in aankomst zomervogels en vertrek wintervogels tussen 2013 en 2014. Natuur.oriolus 81 (1): 7-12.
Herremans M. & K. Gielen. 2015. Verschuivingen van vliegperiodes bij dagvlinders 2013-2014.  Natuur.focus 14 (1): 26-30.

Abonneer je op Natuur.focus of Natuur.oriolus