Afbeelding
Bosuil
François Exelmans

Extreme weersomstandigheden hakken in op broedsucces van uilen

17 jul 2020
Categorieën
Natuurbericht

Het opvolgen van broedresultaten is elk jaar een spannende oefening, en dat geldt zeker voor uilen. De meeste soorten worden nauwkeurig gemonitord door vogelringers. Vaak weten we van meet af aan al of het een succesvol jaar zal worden bvb. wanneer er een overaanbod aan muizen is. Of omgekeerd, wanneer er nauwelijks muizen zijn, zullen uilen vaak een jaartje overslaan en gewoonweg niet starten met broeden. Maar ook weerpatronen kunnen hun tol eisen, en dat kan in gelijk welke fase van het broedseizoen.

We gaan terug naar februari: het heeft vrijwel de ganse maand geregend, het water viel met bakken uit de lucht. Veel veldmuizen (Microtus arvalis) en bosmuizen (Apodemus sylvaticus) verdronken in hun holletjes. Spitsmuizen sterven zelfs onmiddellijk van onderkoeling wanneer ze nat worden. En zij vormen het stapelvoedsel voor de hier broedende uilen. Tussen 10 en 18 maart volgde er een regenrecord, maar daarna sloeg het om en viel er nagenoeg geen neerslag meer. In april was de relatieve vochtigheid de op één na (1964) laagst gemeten in ons land. Ook de koude temperaturen (tot half mei s’ nachts nog rond het vriespunt) speelden niet in de kaarten van onze uilen. Een wirwar van extremen. Het muizenbestand had dus net voor de voortplanting al een serieuze deuk gekregen. Wanneer uilen aanvoelen dat er weinig voedsel te rapen valt, leggen ze algauw één of twee eitjes minder.  

Voor bosuilen (Strix aluco) holden de onderzoekers een beetje achter de feiten aan, want door de coronacrisis zette de ringcentrale de activiteiten tijdelijk stop, en konden ringers zich tot 4 mei niet meer verplaatsen om uilenkasten te controleren. De bosuilenjongen vliegen al uit eind april. De nesten die nog werden gecontroleerd, telden maar twee of drie jongen. In een gunstig jaar hebben ze vier of vijf jongen. Bosuilen voeden ook vogels, kikkers en kevers aan hun jongen, maar ook voor hen bestaat het hoofdvoedsel uit bosmuizen en rosse woelmuizen (Myodes glariolus).  

Ransuilen (Asio otus) profiteerden dan weer van de droogte. Zij broeden in oude kraaien- of eksternesten. Bij aanhoudende regen worden de jongen nat, onderkoelen ze en sterven ze. Dat was dit jaar gelukkig niet het geval en we krijgen alsmaar meer meldingen van pas uitgevlogen jongen. Die vallen op door hun klagende, piepende bedelroep die vanaf de vroege avond al te horen is. Net als bosuilen, vullen ransuilen hun menu aan met vogels, waardoor ze toch nog twee of drie jongen hadden. De laatste twee decennia is de ransuil een schaarse broedvogel geworden, maar we zien signalen dat de soort nu aan een herstel werkt.

Bij steenuilen (Athene noctua)die begin april vroeg aan een legsel begonnen, was er veel sterfte onder de jongen. Door de extreme droogte waren regenwormen onbereikbaar en door de koude nachten waren er geen grote insecten te vinden, zoals kevers, nachtvlinders, rupsen, … Neem daar nog het lage aantal muizen bij en dan weet je dat veel jongen stierven wegens voedselgebrek.

Gelukkig waren er steenuilen die later, pas na half april, aan hun broedsel begonnen. Toch bleven de resultaten ook bij die vogels eerder povertjes. Het ging veelal om kleine nesten met twee of drie jongen. Maar er waren ook uitzonderingen. Hier en daar zagen we zelfs extreme legsels van vijf of zes jongen, die later allen uitgevlogen. Het nestgemiddelde lag dit jaar op 1,9 jongen per nest. Topjaren waren 1999 met 2,9; 2000 met 2,8; 2010 met 2,5 en 2011 met gemiddeld 2,4 jongen per nest.

Kerkuilen (Tyto alba) is de muizeneter bij uitstek. Het mag niet verrassen dat zij een slecht jaar kenden. Op veel locaties zaten volwassen vogels in de nestkast die niet tot broeden overgegaan zijn. Een kerkuil heeft zelf al vier à vijf muizen per nacht nodig om te overleven. Wanneer een paar vier jongen heeft moeten er ‘s nachts 30 muizen gevangen worden in de onmiddellijke omgeving. Toch was er in de helft van onze jaarlijks bezette nestkasten een broedsel. Daarin telden we dan doorgaans twee of drie jongen, heel uitzonderlijk eens vier. 2019 was nog een topjaar voor de kerkuil, die bekend staat om de schrille contrasten tussen piek- en daljaren.

Tekst: Philippe Smets (Gewestelijke coördinator Steenuilenwerkgroep van Natuurpunt en provinciaal coördinator Vlaams-Brabant van de Kerkuilwerkgroep Vlaanderen)