In 2024 werd in het kader van Life HARWIN een ecohydrologische standplaatsonderzoek uitgevoerd door de Universiteit van Antwerpen. De bedoeling was om de kwaliteit van verschillende natte/venige locaties te evalueren en het ontwikkelingspotentieel voor waardevolle venige habitats in te schatten. De studie richtte zich op blauwgraslanden (H6410), tril- en overgansvenen (H7140) en kalkrijk laagveeen (H7230) met het oog op mogelijke herintroductie van blauwgraslanddoelsoorten (klokjesgentiaan Gentiana pneumonanthe, karwijselie Selinum carvifolia, kleine schorseneer Scorzonera humilis, spits havikskruid Pilosella lactucella, harlekijn Anacamptis morio, bevertjes Briza media, groene nachtorchis Dactylorhiza viridis, welriekende nachtorchis Platanthera bifolia en blauwe knoop Succisa pratensis), doelsoorten van overgangs- en trilveen (waterdrieblad Menyanthes trifoliata, wateraardbei Comarum palustre, kleine valeriaan Valeriana dioica, moerasviooltje Viola palustris en veenpluis Eriophorum angustifolium) en kalkrijk laagveen (parnassia Parnassia palustris en breed wollegras Eriophorum latifolium).
In de studie werd de relatie tussen drainage en veenkwaliteit onderzocht en de andere belangrijke variabelen die indicatief zijn voor de ontwikkeling van bovenstaande habitats waaronder het gehalte aan organische stof, de pH, de conductiviteit, de concentratie van macronutriënten in het poriewater (ammonium; nitraat en fosfaat), de veenkwaliteit en de bulkdichtheid. Er werden kaarten met GIS gegenereerd van interpolaties van de meetgegevens om de variatie van elke variabele in elk onderzocht gebied te visualiseren.
De resultaten toonden aan dat drainage een negatieve impact heeft op de veenkwaliteit. Sommige geanalyseerde variabelen bleken over het algemeen niet problematisch voor herstel, zoals nitraat, terwijl andere, zoals bijvoorbeeld de veenkwaliteit en bulkdensiteit, varieerden tussen locaties, wat wijst op verschillende niveaus van moeilijkheid om deze gebieden te herstellen.
Geen enkele van de onderzochte locaties voldoet momenteel volledig aan de vereisten voor herintroductie van soorten van blauwgrasland, overgangsveen of kalkrijk laagveen. De meeste locaties kunnen weliswaar met enkele eenvoudige ingrepen geschikt gemaakt worden. Voor vrijwel elke locatie gaat dit dan over:
- Stopzetten van drainage door het dichten of afdammen van drainagegrachten.
- Aanpassen van het maaibeheer naar zeer licht materiaal om verdichting te vermijden.
- Aanpassen van het maaibeheer de komende jaren naar meerdere maaibeurten per jaar te starten in Mei om de nutriënten die vastzitten in de productieve vegetatie te verwijderen. De meetresultaten wijzen namelijk over het algemeen uit dat er geen overtollige nutriënten in de meeste bodems aanwezig is.
Er zijn per studiegebied specifieke aanbevelingen gedaan voor herstel. Deze aanbevelingen betreffen noodzakelijke randvoorwaarden om tot herintroductie over te kunnen gaan.
Ontvang nieuws over onze natuur en activiteiten rechtstreeks in je mailbox.
Abonneer je op onze nieuwsbrief