Afbeelding
Beheerdag Koeheide
Johan Van Meerbeek

Beheerdagen in tekst en beeld

13 apr 2024
Categorieën
Lokaal nieuws
Organisatie

Maandelijks verslag van de beheerdag door Johan Van Meerbeek, aangevuld met leuke weetjes over de soorten die we aantreffen.

Verslag van de werken

Aantal deelnemers: 7

De plaats van afspraak is nog eens de weide van Stierke noord, wellicht voor de laatste keer dit seizoen.
In het vorige verslag werd uitleg gegeven over de hazelworm en waarom dit perceel geschikt is voor dit dier. De lentewandeling van 7 april 2024 ging langs drie terreinen van Natuurpunt Bertem die in beheer zijn met uitleg over de flora en fauna die daar al dan niet reeds aanwezig zijn.

Op het einde van deze wandeling kwamen we terecht op de weide van Stierke noord en tot de verbazing van de deelnemers lieten twee exemplaren hazelworm zich bereidwillig fotograferen.
Dat toont aan dat de hazelwormen het terrein na de beheerswerken van de afgelopen paar maanden bliksemsnel gekoloniseerd hebben vanuit de omgeving. Voordien zouden die dieren hier onmogelijk kunnen gespot worden door de ondoordringbare ruigte die hier toen aanwezig was.

Momenteel vinden die dieren hier alles wat hun hartje wenst: een open, licht hellend, vochtig terrein met dichte vegetatie in de omgeving met overgang naar bos, en met houtstapels in de zon om zich op te warmen. Het eerste succes van de beheerswerken is binnen. Hopelijk volgen er in de toekomst nog. We zullen dat blijven opvolgen.

Gedenk de slogan: "Arbeid Adelt", wat ook de naam is van een Belgische band die absurdistische elektronische muziek brengt, wat niet direct mijn ding is. Wel is werken in de natuur heilzaam voor het geestelijk evenwicht, wat weer wel mijn ding is. Een bosbad met bomen knuffelen is dan weer te veel van het goede.
Maar ook: "als de natuur niet meewerkt, is de arbeid vergeefs." Citaat van Seneca, Romeins filosoof. 5 v Chr.-65n Chr.

Het perceel is nu gereed om schapenbegrazing toe te laten: de omheining is volledig afgewerkt.

Het bos vroeger en nu

De situatie van een bos nu kunnen we vrij gemakkelijk beschrijven, we moeten maar rondkijken. Maar hoe kunnen we een idee krijgen over vroegere tijden? We kunnen een beroep doen op geschreven bronnen, als die er zijn. Maar die blijven beperkt tot de historische tijd.
Het allereerste verslag van bossen in onze contreien dateert van Julius Caesar in de 'De Bello Gallico', en dat was dan nog eerder een oorlogsverslag dan wel een gedetailleerd verslag over de bosvegetatie toen. Wel lezen we dat het Kolenwoud voor de Romeinse legioenen vrijwel ondoordringbaar was. De naam Kolenwoud werd gegeven omdat de bomen in dit woud gebruikt werden voor het vervaardigen van houtskool om ijzererts te smelten tot ijzer.

Wat staat er verder tot onzer beschikking?
Soms worden er gefossiliseerde bomen aangetroffen bij graafwerken zoals bij de aanleg van de Hoge Snelheids Treinverbinding langs de E40 in de buurt van Hoegaarden. Het betreft een versteend bos van moerascipressen uit het Paleoceen (ongeveer 60 miljoen jaar oud). Maar dat zijn zeldzame gelukstreffers.

Gelukkig is er het stuifmeelonderzoek of Palynologie. Stuifmeelkorrels of pollen bevatten in hun buitenste wand pollenine wat een stof is die buitengewoon resistent is aan oxidatie, fysische invloeden (verwarmen tot 300 graden Celsius) of chemische invloeden (behandelen met zuren of basen).

Ieder jaar wordt een hoeveelheid pollen afgezet die een weerspiegeling vormt van de plantengroei op dat moment. Laag na laag kunnen we ontleden en zo een historische kalender opstellen van plantensoorten die in bepaalde perioden aanwezig waren. Met een speciale grondboor worden monsters op verschillende diepten genomen en in het laboratorium ontleed. Hierbij gaat men zowel kwalitatief als kwantitatief te werk. Elke plant heeft eigen microscopische pollenkenmerken; het aantal pollen van een bepaalde soort geeft een indicatie van de hoeveelheid van die plantensoort op dat moment.

De huidige bossen zijn in ons klimaatgebied na de laatste ijstijd (einde van Pleistoceen, ongeveer 11000 jaar geleden ) geleidelijk ontstaan. Het huidige geologische tijdvak, het Holoceen begon. Over het al dan niet reeds ontstaan van het zogenaamde Antropoceen (door tussenkomst van de mens ontstaan geologisch tijdvak) wordt, vooral omwille van geopolitieke redenen, nog geredetwist.

In heel West-Europa werd het minder koud en het bos keerde geleidelijk terug vanuit zuidelijkere streken. Het toendralandschap van het Pleistoceen maakte plaats voor taïga met ijl bos van Grove dennen en berken. Rond 6000 jaar geleden deed de hazelaar zijn intrede. Deze schaduwtolerante heester breidde zich snel uit en vormde spoedig een belangrijke ondergroei in het berken- dennenbos. De den deed het vervolgens minder goed en moest de plaats ruimen voor bladverliezende loofbomen. Met het nog warmer worden kwamen eerst eik en olm of iep en daarna linde en es, en op vochtigere plaatsen zwarte els en wilg. Het zogenaamde gemengde eikenbos ontstond. In een laatste fase kwamen daar, ongeveer 3000 jaar geleden beuk en tenslotte haagbeuk bij.

Op de rijkere gronden met meer vochtige leembodem kon de beuk dominant worden: het gemengde eikenbos ruimde plaats voor het beukenbos. Het is een eerder monotoon bos met dominantie van beuk met bijmenging van eik met in de ondergroei hazelaar, hulst en haagbeuk. Beuk heeft een volledig gesloten kroondak dat nauwelijks licht doorlaat zodat lichtboomsoorten zoals ruwe berk, gewone esdoorn en linde weinig kans maken. Ook voorjaarsbloeiers zoals bosanemoon en speenkruid worden verdrongen naar de bosranden.
Op minder voedselrijke, drogere zandleembodems kon het gemengde eikenbos standhouden. Door hakhoutbeheer is de beuk hier teruggedrongen. Beuk verdraagt immers geen hakhoutbeheer. Cfr. Infra.We vinden hier eik, es, haagbeuk, zoete kers, gewone esdoorn, witte abeel en linde. Dit bos heeft een veel rijkere vegetatie van voorjaarsbloeiers. In het Eikentapreservaat aanpalend aan de weide van Stierke noord vind je dit type bos.

Tot zover de evolutie van het natuurlijk bos in West-Europa. Dit bos of oerbos bestaat al lang niet meer omdat het reeds lang door de mens beïnvloed is.

Vanaf het Neolithicum (bij ons omtrent 6000 voor Christus), toen de mens van migrerende jager-verzamelaar evolueerde naar een sedentair bestaan en aan landbouw begon te doen,werden bossen gerooid voor omzetting tot landbouwland en werd in de structuur van het bos ingegrepen. Er werd massaal gerooid, tot rond 1850 het bosareaal in Vlaanderen zijn dieptepunt bereikte. Nadien is er opnieuw bosaanwinst door aanplantingen.

In het bos werd geweid met vee, er werden takken gesprokkeld, strooisel verzameld en aan houtkap gedaan. Dat alles leidde tot veel meer open plekken in het bos dan momenteel het geval is. Er kan gezegd worden dat er minder hout in het bos was en meer hout buiten het bos dan nu. Inderdaad werd gezegd dat Vlaanderen na de Middeleeuwen rijker was aan  verspreide houtkanten en hagen dan Engeland, wat duidelijk te zien is op oude kaarten. Deze vorm van Kleine Landschaps Elementen is zo goed als verdwenen.
De hoger vernoemde boomsoorten worden als inheems beschouwd. Andere soorten zijn door toedoen van de mens in onze streken verzeild geraakt en zijn niet inheems: Info verstrekt door Jan Buysse, natuurgids van de Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud.
Ook gewone esdoorn is strikt genomen niet inheems, maar afkomstig van meer zuidelijke streken waarbij zijn areaal dankzij de klimaatopwarming naar het noorden opschuift. Hij wordt bevoordeeld door hakhoutbeheer met massale verjonging, zoals gezien kan worden in het Eikentapreservaat.

  • In de Romeinse tijd: invoer van tamme kastanje omdat de vruchten het basisvoedsel vormden voor de legioensoldaten.
  • Wilde kastanje: ingevoerd in 1570 uit het Ottomaanse rijk.
  • Europese lork: sinds 1700 uit Oostenrijk.
  • Corsicaanse den: sinds 1800 uit Calabrië en Corsica. Voor mijnhout.
  • Populier: rond 1750 uit Canada; daarna snel bastaarden vormend en veredeling.
  • Amerikaanse eik: sinds 1810 uit Noord-Amerika; snelst groeiende eik, voor houtopbrengst.
  • Amerikaanse vogelkers: idem uit Noord-Amerika; als bodemverbeteraar door snel verterend bladstrooisel. Echter woekeraar: Bospest.
  • Fijnspar: rond 1780 vanuit Midden-Europa omwille van hout (Vurenhout) en de snelle opbrengst.

Hakhoutbeheer

Het bos in vroegere tijden werd op alle mogelijke manieren benut. Recreatie zoals nu, soms overmatig, in de bossen plaatsvindt, was een woord dat nog moest uitgevonden worden, zeker voor de gewone man. De adel, die wel beschikte over vrije tijd, had jacht in het woud en zijn tornooien. Stroperij is evenwel van alle tijden, maar wie betrapt werd riskeerde zware lijfstraffen.

Het bos met zijn hoogstammige eiken en beuken bestond niet. Zowel houtkap als verzagen tot bruikbaar materiaal gebeurde handmatig. Hooghout kon enkel gebruikt worden nadat de stoommachine zijn intrede deed in de negentiende eeuw.
Er werd voornamelijk aan hakhoutbeheer gedaan, wat inhoudt dat bomen vlak boven de grond werden afgezaagd. Hierbij ontstonden hakhoutstoven met uitgroei van meerdere opschietende stammetjes, elk met een kleinere diameter. Die konden gemakkelijker manueel benut worden voor brandhout en geriefhout, zowel planken als houten gereedschappen.
Hoe gaat men nu praktisch te werk? Een bos wordt bijvoorbeeld in 10 percelen verdeeld. Het eerste perceel wordt gekapt. Het volgende jaar wordt het tweede perceel gekapt, en zo verder tot na 10 jaar alle percelen gekapt zijn. Ondertussen kunnen de gekapte percelen terug aangroeien. Dan begint een nieuwe cyclus. Een zo behandeld bos was veel lichtrijker dan het huidige hoogstammige bos.

Het voordeel van dergelijk beheer is dat dit veel meer houtvolume opbrengt dan wanneer een boom volledig wordt omgekapt. Er is immers steeds opnieuw aangroei van vers hout. Bovendien blijken bomen in hakhoutbeheer een langere levensduur te hebben.

Nadien werden een beperkt aantal mooie bomen uitgekozen om uit te groeien tot hooghout, de zogenaamde overstaanders die 100 jaar oud mochten worden. Die werden gebruikt voor dikkere balken. De combinatie van hakhout en overstaanders noemde men middelhout.

Echte veteraanbomen die meerdere honderden jaren oud zijn trof men in een bos zelden aan.
Niet alle bomen zijn geschikt voor hakhoutbeheer: naaldhout en ook beuk schieten niet meer uit als ze afgezet worden.

Vondsten van de dag

Hazelworm

Opnieuw liet een hazelworm zich gemakkelijk vangen door Eric die het dier vond onder een weidepaal die op de grond lag.
Bij het opruimen van houtstapels werden twee overwinterende Europese hoornaars en een vuurboktor gezien.
Na afsluiten met een kort moment van nabeschouwing over het gepresteerde werk van de laatste paar maanden werd op de buitenkant van het terrein nog één enkele levendbarende hagedis gespot.

Afbeelding
Hazelworm
Johan Van Meerbeek

Europese hoornaar

De Europese hoornaar is de grootste inheemse wespachtige, tot 3,5 cm groot. De nesten van hoornaars blijven maar een zomerhalfjaar bestaan. Jonge nesten zijn gevoelig voor ongunstige weersomstandigheden zodat bij perioden van slecht weer weinig nesten tot ontwikkeling komen. Als bouwmateriaal wordt vooral hout gebruikt, dat vermengd wordt met speeksel en tot papier wordt verwerkt. Binnen in het nest hangen de broedcellen waarin de larven zich ontwikkelen naar beneden. De ingang van het nest ligt aan de onderzijde en blijft steeds open. Hierdoor vallen de uitwerpselen van de dieren naar beneden zodat zich een latrine onder het nest vormt. Het nest wordt vaak in een holle boom gemaakt.
In oktober valt het nest uiteen en alleen de nieuwe generatie koninginnen overwintert onder meer in houtstapels zoals hier. De rest van de populatie sterft af.

Hoornaars hebben sterk te lijden van vooroordelen als zouden het bijzonder gevaarlijke dieren zijn. Hun steek is wel pijnlijker dan dat van de honingbij, maar het gif is minder krachtig. Dat gif gebruiken ze om insecten te doden die ze vervolgens met de kaken vermalen tot een papje en aan de larven voederen. De larven geven op hun beurt een zoete vloeistof af aan de werksters die de suikers gebruiken als brandstof om te vliegen en om zo nog meer insecten te kunnen vangen. Bovendien zijn ze ook niet erg agressief en vallen ze de mens niet lastig op nazomerse terrasjes, zoals andere wespen wel plegen te doen.  Wel verdedigen ze hun nest als men er te dicht bij komt of het verstoort.

De Aziatische hoornaar vormt daarentegen wel een bedreiging, ze wordt beschouwd als een invasieve exoot. Ze is afkomstig van Zuidoost-Azië en is vermoedelijk meegelift met houten handelsproducten naar Europa. Ze is eerst in Frankrijk aangetroffen van waaruit ze zich langzaam naar het noorden heeft uitgebreid. In Vlaanderen is het eerste nest in 2017 gevonden.

Daar ze jaagt op insecten die ze zeer effectief vangt met als gevolg een sterke reductie van de inheemse insectenpopulatie heeft ze een potentiële impact op de biodiversiteit. Hierbij heeft ze een voorkeur voor bijen en libellen. In de imkerij wordt ze gevreesd omdat ze in staat is kolonies van honingbijen uit te roeien. Bovendien is ze drager van een virus dat de honingbijen aantast. Ze moet dan ook actief bestreden worden.

Naar mensen toe is ze eveneens weinig agressief, maar de steken zijn zeer pijnlijk en potentieel gevaarlijk voor personen die er allergisch op reageren.

Hoe herkennen we de 2 soorten uit elkaar?
De Aziatische is iets kleiner, tot 25-30 mm. De kleur van de kop is bovenaan volledig zwart, terwijl de Europese een roodbruine kop heeft. De kleur van het borststuk is bij de Aziatische volledig zwart en bij de Europese overwegend roodbruin met variabel zwart. De kleur van het achterlijf is bij de Aziatische overwegend zwart behalve het achterste segment dat geel is, terwijl bij de Europese er veel meer geel is. Enkel segment 1-2 is hier zwart.

Afbeelding
Europese hoornaar
Johan Van Meerbeek

Vuurboktor

Boktorren zijn langwerpige kevers die gekenmerkt zijn door zeer lange voelsprieten die minstens even lang zijn als het lichaam. Ze zijn vaak mooi gekleurd zoals de vuurboktor met zijn vuurrood dekschild. Deze is een kleine soort met lengte 7 tot 12 mm.
De volwassen boktorren eten boomsappen, nectar en stuifmeel, of zelfs helemaal niets meer zodat ze uitsluitend op de voortplanting gericht zijn. Ze leggen hun eieren onder de boomschors. Hun larven zijn xylofaag, wat wil zeggen dat ze zich voeden met hout. Die kunnen dan ook veel schade veroorzaken aan houten objecten zoals meubels, dakconstructies of levend hout. Als het stil is in huis kan je de larven in aangetaste meubels horen knagen.
De vuurboktor legt zijn eieren bij voorkeur in dood eikenhout. Dit was hier op het perceel ruimschoots aanwezig.

Afbeelding
Vuurboktor
Johan Van Meerbeek

Levendbarende hagedis

De levendbarende hagedis is een vrij kleine hagedis met een relatief lange staart: de kop-romplengte bedraagt 5 tot 7 cm terwijl de staart 8 tot 11 cm kan meten. De kleur is nogal variabel, meestal bruingrijs, maar soms meer bronskleurig of groenig, tot zelfs zwart. Over de flanken zijn er 2 lichtere, witte tot gele lengtestrepen.

Het is een bodembewonende soort die soms klimt, maar vrijwel alleen om te zonnen, vertikaal tegen boomstammen of weidepaaltjes. Als koudbloedig dier is de lichaamstemperatuur in het voorjaar 's morgens slechts 15° C. Na een zonnebad kan dat oplopen tot een optimale 30°C.

Om de efficiëntie van dat zonnebad te verhogen wordt de buik afgeplat om zo het lichaamsoppervlak te vergroten. Eenmaal opgewarmd is de hagedis veel sneller en kan beter jagen op prooien en vluchten voor vijanden.

Als voedsel heeft deze hagedis grote insecten zoals sprinkhanen, spinnen en wormen. Zijn predatoren zijn kraaien, valken, buizerds, wezels, egels en in gebieden waar deze voorkomen, andere reptielen zoals adders en gladde slangen.

Het biotoop van deze hagedis is heidegebieden en schrale graslanden. Naar het zuiden geëxposeerde plekken op hellingen warmen het snelst op en genieten de voorkeur. Bomen en struiken mogen aanwezig zijn, maar dichtgroeien van het terrein is nefast omdat deze typische zonneklopper dan zijn geschikte opwarmplekjes verliest. Ook moeten er voldoende schuilmogelijkheden zijn zoals liggende boomstammen, boomstronken, takkenbossen en oude holen in de bodem waar hij bij gevaar bliksemsnel kan in onderduiken. Begrazing door schapen heeft een gunstige invloed omdat hierdoor niet begroeide, open plekjes ontstaan waar zandbijen hun nest kunnen uitgraven. Tegelijk is de schapenmest een uitgelezen voedingsbodem voor onder meer vliegen en mestkevers.  De hagedissen profiteren hiervan door het verhoogde voedselaanbod.

De voortplantingstijd begint vlak na de winterslaap, in april of mei en start met een vervelling van de oude huid die hij afwerpt. De mannetjes bakenen een territorium af dat ze verdedigen tegen andere mannetjes. Ze paren met meerdere wijfjes. Het wijfje is ovovivipaar of eierlevendbarend: ze produceren wel degelijk eieren zoals alle reptielen, maar de jongen in die eieren ontwikkelen zich volledig in het moederlichaam.

Deze fase duurt tot 3 maanden, waarbij het drachtige wijfje vaak moet zonnen om voldoende lichaamstemperatuur te ontwikkelen. De jongen komen dus pas tussen juli en september ter wereld, veel later dan bij de andere inheemse reptielen. Als de jongen voldoende volgroeid zijn beginnen ze zich te bewegen, waarna het wijfje ze baart. De jongen komen omgeven door een dun vliesje ter wereld.

Zoals alle hagedissen vertoont de levendbarende hagedis het fenomeen van de zogenaamde autotomie, ofwel het afwerpen van de staart als verdedigingsstrategie bij het vastpakken van de staart door een predator. Deze lost bij een speciale staartwervel die zwakker is dan de andere wervels. Het afgeworpen deel blijft nog een tijd kronkelen zodat vijanden zich hierop concentreren en de hagedis kan ontsnappen. De nieuw aangegroeide staart blijft evenwel kleiner en donkerder van kleur dan de oorspronkelijke staart.

Afbeelding
Levendbarende hagedis
Johan Van Meerbeek